Skip to content

Oefenen met taal voor groep 7

Beantwoord de volgende 30 vragen en klik dan onder op de webpagina op Toets nakijken.

De toetsvragen:

1.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


2.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


3.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


4.

Welke van de scheefgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?


5.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


6.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


7.

Welke van de scheefgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?


8.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


9.

In het boekje staan veel tips.
Wat moet je bijvoorbeeld doen als je een slang ziet?
In Nederland zal dat niet zo gauw gebeuren.
Maar het kan hier wel bliksemen.
En wat doe je dan?
En hoe verlaat je een brandend huis?
Als je in een brandend gebouw bent, moet je er zo snel mogelijk uit.
Ga dus niet op zoek naar waardevolle spullen.
Als het erg rokerig is, moet je gaan kruipen.
Het is overigens wel verstandig het boek meteen te gaan lezen.
Als er iets gevaarlijks gebeurt, heb je daar geen tijd meer voor!

Wat leer je uit dit verhaal?


10.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


11.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


12.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


13.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


14.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


15.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


16.

Welke van de scheefgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?


17.

In welke zin wordt het scheefgedrukte woord verkeerd gebruikt?


18.

In welke zin wordt het scheefgedrukte woord verkeerd gebruikt?


19.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


20.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


21.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


22.

Welke van de scheefgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?


23.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


24.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


25.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


26.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


27.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


28.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


29.

Drie dagen na zijn trouwdag stapte Jan op de loodsboot voor zijn eerste dienst als loods en met een zekere trots keek hij naar het bord aan de wand in het stuurhuis, want naast de namen van de andere loodsen prijkte hierop nu zijn vers geschilderde naambordje: Jan Prins.
Het stond nummer drie van boven in de rij.
Twee loodsen zouden hem nog voorgaan; dan zou hij in de jol stappen om naar de boot gebracht te worden, die hij dan de haven zou moeten binnenbrengen, voor het eerst alleen.
Hij ging naar kooi, maar sliep onrustig.
Als het druk werd, zou hij deze nacht nog aan bod komen.
Hij hoorde de jol strijken, eenmaal, andermaal.
Twee loodsen waren dus weggebracht; nu stond hij nummer een.
Weer sliep hij in.
Op een gegeven moment schrok hij wakker, hij was opgeroepen.

Wat is in deze tekst een loods?


30.

1. Vandaag - ze is niet zo lang meer met vakantie - wil ze proberen een vrouw of een kind te strikken.
2. Ze heeft een portemonnee vol kleine geldstukken, waarmee ze haar tekenmodel wil lokken.
3. Ze wacht een half uur, een uur. Geen succes.
4. Net als ze het wachten heeft opgegeven en haar tekenmateriaal bij elkaar wil pakken, komt er een man langs, een echte Griekse bergbewoner.
5. Het meisje zet haar tekenmateriaal onder een boom en wacht.
6. Het is een lange, magere vent.

Zin 1 is niet de echte eerste zin; welke wel?


Aanbevolen bij deze toets:

Oefenen met taal voor groep 7

De Visual Steps-boeken

Direct aan de slag / Stap-voor-stapinstructies / Begrijpelijke inhoud